Xinjiang

Reisgids

Beste reistijd

Foto's

Praktisch

Een lange rit, een lange zit en de zes schatten van Turpan

Xinjiang,
China


Het is 20 september 2006, half 8.
Buiten is het donker. De gevelverlichting op de meeste gebouwen in Urumqi is gedoofd. Er hangt een dikke mist. Het is een dag om na een stevig ontbijt de zon op te zoeken in een ander dal. We gaan zonder tolk en met een Chinees sprekende chauffeur op stap. Begeleidende woorden van één van de medewerksters van GEMS - de Chinese geologische dienst - vooraf moeten het ons mogelijk maken. Na een korte introductie stappen we even na negenen in een vierwiel aangedreven Toyota. Het doel is om in Turpan en omstreken een zestal schatten uit het verleden te bezoeken. De lijst met Chinese karakters van deze plaatsen met hun Engelse vertalingen erbij moeten ons houvast geven. De laatste woorden bij het afscheid echoën lang na: safety first.
Als we over de vlakte van de oude rivierbedding de stad uit rijden zit mijn veiligheidsriem nog steeds niet vast. De omgeving dringt zich op. De lichtblauwe vangrails aan weerszijden van een strakke vierbaansweg houdt op te bestaan. Al gauw is er niet veel anders te zien dan een grote grijze grindbak. Na een uur rijden passeren we een groot windmolenpark van een Deense firma. De lucht breekt. In een flauw zonlicht worden besneeuwde bergtoppen zichtbaar. Rechts van de weg ligt een zoutmeer. Een tweede toldoorgang zorgt voor wat oponthoud. De weg vervolgt nog steeds evenwijdig aan een rivierbedding, met de stroom mee. Veel water staat er niet. Het zicht op de bergen puin geeft vooral een troosteloze indruk. Dit land is onherbergzaam. Het waait er bovendien stevig. Een klein groepje bomen met zwiepende takken moedigt niet aan om te stoppen en uit te stappen. Ik heb het te doen met het vee dat urenlang opgepakt in twee verdiepingen op open vrachtwagentjes moet overleven. Bij een derde tolpoort staat onze terreinwagen te schudden onder de striemende wind. Terwijl de chauffeur twee flappen van 10 yuan overdraagt schrik ik van een bus van een reisorganisatie in de rechter rij. Gordijntjes wapperen uit kapotte ramen en passagiers zijn in geen velden wegen te bekennen. De wind heeft vrij spel gekregen in het verlaten voertuig. Het lijkt of een achteropkomende vrachtwagenchauffeur de file niet tijdig zag en zonder overdreven succes rechts over de vangrail probeerde weg te komen. In de buurt is geen plek waar je enigszins beschut zou kunnen afwachten. Buiten is het warm en droog. Water is hier niet te koop. Voor ons ligt een rechte streep in de woestijn, geen vangrail. Toen onze lieve heer de aarde schiep was de fantasie blijkbaar even op.
Rechts van de weg zijn nu en dan restanten van het oude wegdek te zien, verder is er niets dan leegte. De lucht wordt al maar zwaarder. De wind, die ongehinderd over de steeds kaler wordende Gobi aan komt jagen, heeft alle kans om stof op te nemen. De schapen, koeien en paarden in die open vrachtwagens moeten hier haast wel naar adem snakken. Niet alleen het landschap is eentonig, ook het favoriete bandje van onze chauffeur herhaalt zich. Voor de zoveelste keer klinkt “take me to your heart, take me to your soul”.
Bergen zwarte aarde op de open vlakte zorgen voor wat afwisseling. Het is of er enorme mollen aan het werk zijn geweest. De zwarte aarde is in een regelmatig patroon uit de ondergrond omhooggewerkt. De megagrote molshopen verklikken de aanwezigheid van een eeuwenoud ondergronds waternetwerk in de woestijn: de bekende Karez.
Na een uur of 3 rijden stoppen we bij een vierde tolpoort met een eenzame ja-knikker. De weg gaat over in een tweebaansweg vol gaten en zonder belijning. Ook het asfalt ontbreekt. We betalen 5 yuan voor een niet al te comfortabel vervolg van de rit. Met een snelheid van 90 km/uur rijden we soms rakelings langs het langzaam rijdende verkeer. Een vluchtstrook is er niet. Het is een schrale troost dat er geen autowrakken in de berm liggen. Meestal gaat het dus goed. Met een zucht van verlichting zien we dat er even verderop weer asfalt op het wegdek ligt. Tegenliggers lijken steeds sneller uit de mist op te duiken en de temperatuur in de auto loopt op. Plotseling staat onze chauffeur hard op de rem. Een sterke rubberlucht stijgt op als we slippend invoegen achter een vrachtwagen. De tegemoetkomende bus kan op de rijbaan blijven. Mijn hart slaat over. Mijn adem stokt. In een wilde ruk komt mijn veiligheidsriem onder de bekleding vandaan. Ik klik de riem vast. Dat voelt al beter...
We rijden door en ontkomen er niet aan om ons af te vragen wat het Chinese woord voor rijtijdenbesluit zal zijn. Dat staat niet op de meegekregen woordenlijst. Het kan niet anders of we zijn in de buurt van Turpan; met grape valley en flaming mountains binnen handbereik zien wij vooral stof.
De chauffeur mindert vaart, stopt en stapt uit om de weg te vragen. We rijden terug naar de kruising, nemen de andere weg en belanden in de stoffige straten van een lintdorp. Mensen staan stil, kijken rond, slenteren langs de weg. In een flits zie ik op de binnenplaats een groepje belangstellenden rond op hoge poten vechtende hanen staan. Overal staan de bedden buiten. En even verderop ligt een koe gevloerd in het stof, de poten zijn bijeengebonden. Nog even en het dier is dood.
Weer zijn we de weg kwijt. Weer moet de plaatselijke bevolking ons op het goede spoor brengen; de zijweg die voert naar Baizeklik Thousand Buddha Caves. Met een snelheid van 90 km per uur rijden we nu vlak langs kleine witte paaltjes die een steile afgrond markeren. Bij een enorm boeddha beeld minderen we vaart. De ingang naar de grotten ligt wat verderop. Even over half 1 stappen we uit bij een van de grootste grotten in de bergen van Xinjiang waar beeltenissen van Boeddha te vinden zijn. We nemen een uur om te zien wat van 900 jaar geschiedenis bewaard is gebleven. Te weinig, maar net genoeg om op terug te grijpen bij het bestuderen van oude talen, van de begintijd tot in de 13 de eeuw. Deze foto van de grotten en het uitzicht op Flaming Mountains valt in het niet bij het beeld dat in folders wordt gegeven. Geen dag is hetzelfde.