Atacama

Reisgids

Beste reistijd

Foto's

Praktisch

Atacama image

R.I.P. Chile!

Atacama
Chili
TravelGoom

R.I.P. Chile!

Hij is helemaal dood.
Niets van over, definitief en er valt niets meer aan doen.
Niet eens gestorven in zijn harnas.
Gevonden met een gapende wond in het hoofd.
Gevallen of…

Nu is dood zijn op een begraafplaats niet iets waar je snel verbaasd over zal raken.
Zeker niet als de goede man er al sinds 1882 ligt.
Tenminste dat zegt het wankele houten kruis hier midden op de begraafplaats.
Een keer hard zuchten en het fragiele ding, dat nog het meest weg heeft van twee aan elkaar gespijkerde bedspijlen, valt om.

Ik ben aan de praat geraakt.
Iets, zo is mijn ervaring, dat niet snel gebeurd bij een bezoek aan een begraafplaats.
Maar goed, dit is niet mijn begraafplaats, ik ken hier niemand.
Het is de begraafplaats die hoort bij de mijndorpen in dit gortdroge deel van de Atacama-woestijn.
Een anderhalve meter hoge muur rond een bak grijsrood grind, hek ervoor en je hebt een eeuwige rustplaats ter grootte van een flink voetbalveld.
Mocht de mijn je niet bevallen en vond de mijn dat ook dan eindigde je met twee gekruiste bedspijlen en half metertje diep in de woestijn.
De mijndorpen zijn er al heel lang niet meer.
Leeggeplunderd liggen ze achter de grotendeels afgegraven heuvels dicht langs de Panamerican Highway.
Ruines en onbruikbare metalen karkassen markeren hun plek die door de zwaar vergiftigde bodem maar beter niet bezocht kan worden.
Op de begraafplaats lijkt het zowaar gezonder.

Aan de praat dus.
Schuifelende door deze anonieme droeve leegte kruis ik het pad van de enige andere bezoeker.
Een man van achter in de veertig, ongeschoren doch goed gekleed, met een bos kunstbloemen in zijn hand.
Mijn ogen volgen hem van de entree tot aan het graf waar hij halt houdt.
En dat is vlak voor mijn neus.
‘Buena’, knikt hij vriendelijk.
‘Buena’, knik ik terug.
Hij legt de kunstbloemen naast zich op de grond.
Haalt een zakdoek uit zijn broekzak, bukt en stoft de eenvoudige cementen plaat voor hem af.
Geen grafsteen of kruis, geen plantjes of poespas, alleen de plaat.
De kunstbloemen legt hij er bovenop.
Een respectvolle pas achteruit en een kort gebed volgt.
Dan wendt hij zich weer to mij.

‘De donde eres, where your from?’, klinkt het in een zin.
‘Holanda’, antwoord ik licht verbaasd.
‘Holland’, volgt er met een pauze, ‘Holland is beautiful’.
Ik knik.
‘I’ve been there’, vertelt hij verder.
Yeah, Amsterdam’, antwoord ik met mijn bevooroordeelde hoofd in de veronderstelling dat ons land maar een associatie heeft voor alle Zuid-Amerikanen.
‘No, no, Amsterdam is nice but I like En-skee-dee’.

En zo raken we verder aan de praat.
Over het graf van zijn moeders opa die hij 2 keer per jaar namens de familie bezoekt.
Gestorven als eenzaam man die samen met zijn broers het familiegeld moest binnen halen door 7 dagen per week in de mijnen te werken.
Over de ongelooflijke droogte van de woestijn waar het lange tijd gebruikelijk was om de lijken gewoon buiten neer te leggen.
Verteren deden ze toch niet.
Bacteriën hadden helemaal geen zin om te leven in de godverlaten woestenij die de Atacama is.
Binnen enkele weken was een lijk gemummificeerd tot een zonnebankbruine leren pop.
In de rijke mijnjaren was dat geen probleem maar toen in de jaren twintig en dertig de economische teloorgang toesloeg werd het anders.
De arme hongerige mijnwerkers stalen de kleding en de accessoires van de lijken en gingen zelfs tot kannibalisme over.
Vanaf toen kregen de doden toch maar een echte begraafplaats.

De man vertelt over het leven in de mijndorpen en de rol die dat heeft gespeeld in zijn familie.
Hoe hij zelf met zijn vader mee ging naar Amerika toen daar het werk lag.
Zijn studie, zijn reizen naar Europa en zijn korte bezoek aan een oud studiegenoot in En-skee-dee.
Sinds 8 jaar woont hij weer in Chili, terug naar zijn roots en hij hoeft niet meer weg.
‘Chili is a good country to life now’, knikt hij.

Ik vraag hem hoe lang deze begraafplaats hier al ligt.
‘I don’t know exactly, but I can show you the oldest grave’, stelt hij voor.
En zo lopen we naar het wankele houten kruis met de cijfers 1882 erop.
‘So, this is the oldest?’, vraag ik.
‘It says so but you are never sure’, vertelt de man terwijl hij het kruis recht zet.
Ik kijk de man vragend aan.
Hij vertelt hoe de begraafplaats tijdens het Pinochet tijdperk bijna drie keer zo groot is geworden.
‘It’s not only old mineworkers laying here’, licht hij toe met een bedroefde grimas.
Hij wijst me op de stenen omheining, de anderhalf meter hoge muur waarin een ouder en nieuwer gedeelte te ontdekken zijn.
Het verklaard de honderden anonieme kruizen die verspreid over het kerkhof staan.
Alsof deze plek al niet indrukwekkend genoeg is, het ene verhaal nog erger dan het andere.

De man doorbreekt de ernst.
‘There is a story about the oldest grave’, vertelt hij.
Ik luister geïnteresseerd als we langzaam terug lopen naar de ingang.
‘They say it’s the old mine-boss who is laying here’, gaat hij verder.
‘A good man who liked a joke and was allways teasing his people’.
‘But one day they found him dead in the toilet with a hole in his head’.
‘Fallen on the slippery floor but many people think there was someone who did not like his jokes’.
Ik knik en krijg een glimlach.
‘But he‘s is still joking by wiggling his cross as you have seen’, lacht de man.
Ik begrijp dat het houten kruis vanzelf weer scheef zal komen te staan.

We staan bij de poort en ik schud als dank de hand van mijn verteller.
Tussen de gekleurde zerken vooraan werp ik een laatste blik naar de bedspijlen uit 1882 midden in de dodentuin.
Er is een gedachte die blijft hangen.
Gestorven op het toilet…
Rest In Pies…